De Arnemuidse streekdracht
Tot enkele jaren geleden kon je ze zomaar tegenkomen. Vrouwen in de Arnemuidse streekdracht. Arnemuiden was één van de weinige plaatsen in Zeeland waar de dracht nog door een aantal vrouwen dagelijks gedragen werd. En dat op de traditionele manier, dus als kledij en niet voor de toerist. Tijd om eens wat dieper in de kleurrijke geschiedenis van deze sierlijke dracht te duiken.
Rijkdom zorgt voor verscheidenheid
“Zeeland was een rijke provincie, dat zie je aan de grote verscheidenheid aan drachten.” Wim van der Heijden is een expert op het gebied van Zeeuwse streekdracht en in die hoedanigheid houdt hij zich in het Museum van Arnemuiden bezig met de Arnemuidse streekdracht. “De Arnemuidse dracht heeft een ontwikkeling doorgemaakt. Rond 1880 begonnen jonge Arnemuidse meiden de Nieuwlandse dracht te dragen. Zo ging dat toen! In de jonge jaren werd er door groepjes meiden flink geëxperimenteerd met de dracht. Rond je twintigste was je op je mooist en dus bleef je de rest van je leven dragen wat je op dat moment droeg.”
De Arnemuidse dracht is een doorontwikkeling van de Nieuwlandse dracht, die sinds de vorige eeuw niet meer gedragen wordt. Voor 1880 werd in Arnemuiden de algemene Walcherse dracht gedragen die te herkennen is aan de kleine bovenmuts. Deze zogenaamde vissersmuts werd nog tot circa 1950 gedragen. “Veranderingen aan de dracht begonnen vaak met iets kleins,” vertelt Wim. “Een jonge meid boven aan de pikorde deed haar jak uit. Anderen in haar groepje namen dat over, uiteindelijk werd het door niemand meer gedragen. Op die manier kwam er ruimte voor een groter wordende doek. Die vervolgens weer werd ontwikkeld door een nieuwe generatie jonge meiden.”
De Arnemuidse dracht ziet er als volgt uit: de bovenkleding bestaat uit beuk en doek van dezelfde sierlijke stof over een hemdrok, de onderkleding bestaat uit twee rokken met daaroverheen een schort. Op zondag is dat een nette, vaak zwarte, schort. Voor het werk één van grijze of blauwe stof met print. De dracht wordt afgemaakt met een ondermuts, met een blauw of zwart tussenmutsje. Daaroverheen wordt nog een grote bovenmuts gedragen. Als sieraden worden altijd gedragen: een slot met kralen en aan het uiteinde van het oorijzer gouden krullen. Verder één of meer paren gouden sierspelden in de ondermuts.
Enorm gedoe
“Tegenwoordig hebben we niet veel meer met onze kleding, maar toen was het een dagelijkse bezigheid.” Wim denkt terug aan zijn eigen moeder: “Als het werk gedaan was kleedde mijn moeder zich om, daar was ze rustig een uurtje mee bezig.” Kleding was dan ook één van de weinige luxe dingen in die tijd. Het was een statussymbool. Vooral voor de jonge meiden. “Met je kleding kon je opvallen. Je was deel van een groep en daar wilde je pronken.”
Mode uit vervlogen tijden
Dat kleding verandert weet iedereen. Zo ook de streekdrachten. “Vijftig jaar geleden dachten we dat elke dracht uniek was.” Wim heeft zelf veel onderzoek gedaan naar de verschillende Zeeuwse drachten. “Tegenwoordig, na veel onderzoek, weten we dat kleding wereldwijd enkele basiselementen heeft. De details lopen zeer uiteen, waardoor de kleding zo verschillend lijkt. Maar bijna altijd dragen vrouwen een rok, met daarboven een jasje of jak en natuurlijk droeg men vroeger altijd een muts. De latere vormen van de drachten werden door de ontwikkelingen steeds unieker. Zo uniek dat ze onpraktisch mooi werden en daar gaat de dracht meestal aan ten onder. Alles werd groter, uitgesprokener, mooier, dikker en zwaarder. De afgelopen 25 jaar is de ontwikkeling gestagneerd doordat de dracht alleen nog maar gedragen wordt door oudere vrouwen of door hobbydragers. Wim vertelt: “De ouderen hebben niet meer zo’n drang om er mooi uit te zien, daarnaast is de sociale controle weg. De hobbydragers daarentegen willen er zo mooi mogelijk uit zien, dus die zijn vaak in de zondagse dracht. Dat is erg jammer, want een werkschort is bijvoorbeeld bijna niet meer terug te vinden. Die zijn gebruikt als oude vodden.”
Sierlijke aandachttrekkers
Eén van de sierlijke aandachttrekkers van de dracht zijn de sieraden. “Het zijn prachtige, fijngemaakte kunstwerkjes.” Piet Minderhoud, een Zeeuwse goudsmid, werkt al jaren met de Zeeuwse sieraden. “Al generaties lang hebben wij als familie een goudsmederij. Iedereen liep vroeger in klederdracht, dus voor de oorlog maakten of repareerden we bijna niets anders dan streekdrachtsieraden. Dat is na de oorlog langzaamaan veranderd, er kwamen steeds meer ‘normale’ sieraden. Totdat we er uiteindelijk achter kwamen dat we één van de weinige zaken waren in Zeeland die nog streekdrachtsieraden maakten en repareerden. Dat doen we nog steeds.”
“Streekdrachtsieraden zijn echt een hobby van mij,” vertelt Piet enthousiast. “Het is bijzonder, omdat ze tegenwoordig schaars zijn. Als er dan een verfomfaaid sieraad bij ons binnenkomt en ik mag dat repareren, dan zie je het opknappen. Dat geeft een kick! Daarom was ik ook bijzonder verheugd dat het museum van Arnemuiden mij vroeg om replica’s te maken."
Een belangrijk onderdeel van de geschiedenis
“Binnen vrij afzienbare tijd is de streekdracht verdwenen. In Arnemuiden zijn er nog enkele vrouwen die het dagelijks dragen, maar in de rest van Zeeland zie je het al niet meer,” zegt Wim met een tikje teleurstelling in zijn stem. “Het is dus enorm belangrijk dat deze geschiedenis tentoongesteld wordt. Ik ben dan ook erg blij dat het museum in Arnemuiden een nieuwe afdeling heeft ingericht, die alleen maar draait om de streekdrachten.”
In vijf scènes wordt de bezoeker meegenomen door de tijd en kan genieten van verschillende taferelen en straatbeelden. Eén van de scènes is de oude winkel van goudsmid Minderhoud, de overgrootvader van Piet. “Het is enorm leuk dat alle gereedschappen en attributen nu weer in oude glorie hersteld zijn. Het is goed dat het museum de dracht in context laat zien. Voor de gemiddelde bezoeker is dat veel interessanter! In Zeeland stelt geen enkel museum zo’n uitgebreide collectie aan streekdrachten ten toon."
Ook Wim stemt hier mee in. “Er zijn enkele zeer unieke stukken bij. We hebben een roodbaaien hemdrok, waarvan er slechts drie bekend zijn. Het museum heeft er twee en het openluchtmuseum in Arnhem nog eentje.” Dankzij de enorme inzet van vele vrijwilligers zijn er 19 poppen gemaakt, aangekleed en in zijn of haar tijd geplaatst. De vele kleding is voor een groot deel geschonken door inwoners van Arnemuiden. “Ik heb slapeloze nachten gehad,” vertelt Wim. “Ik dacht dat het nooit zou lukken. Maar telkens kwam er weer iemand met spullen. Het is allemaal goed gekomen en nu kunnen we genieten van een prachtige tentoonstelling.”